Bij Hypnose zet je een aantal stappen om iemand bewust naar een ander bewustzijnsniveau (trance) te brengen. Het is een normale bewustzijnstoestand en daardoor kan hypnose heel bekend voelen. De therapeut die hypnose toepast geeft de onbewuste geest vervolgens instructies door middel van bepaalde taal en suggesties.
Je kunt hypnose ervaren. Je bent erbij en je hebt onbewuste controle. Anders dan mensen wel eens verwachten door de hypnose shows waar mensen heel ver weg van zichzelf worden gebracht.
Je zal in hypnose dus altijd zo ver gaan als jouw onbewuste voelt dat je aankunt. De taak van je onbewuste is namelijk om je te beschermen en jou als persoon in stand te houden. Hierdoor is het niet gevaarlijk.
Als je hypnose wilt leren, ga je een aantal stappen leren om iemand in trance en onder hypnose te brengen:
- je maakt eerst goed contact met je cliënt (rapport);
- je doet een inductie, waarbij je met suggesties trance opwekt die naar hypnose leidt;
- je verdiept de trance, zodat je naar het niveau van het onderbewuste kan gaan waar je aan de slag kunt;
- nu ga je de therapie aan, waarbij je met allerlei verschillende technieken kunt werken aan het doel van je cliënt (angsten, fobie, stoppen met iets zoals roken, afvallen);
- aan het einde van de therapie kan het zo zijn dat de cliënt zelf weer uit hypnose komt en anders doe je een deductie met suggesties om weer helemaal het bewuste bewustzijnsniveau te bereiken.
Hoe je deze vijf stappen neemt en hoe je werkt met de therapie leer je in de hypnose opleiding. Als je hypnose beheerst kun je ook nog met regressie specifiek terug naar momenten in het verleden waar het ontstaan van een klacht ligt.
Bij trance neemt je een ander bewustzijnsniveau aan. Je wordt als het ware niet bewust, zoals je dat ‘normaal’ bent. Daardoor ben je minder gevoelig voor prikkels van buitenaf en kun je ervaren dat je meer naar binnen trekt.
Deze staat ken je als je bijvoorbeeld geconcentreerd met iets bezig bent. Dat je iets aan het doen bent, waarbij je de tijd en omgeving om je heen vergeet. Ook dagdromen is een vorm van naar een ander bewustzijnsniveau gaan.
Nog een paar voorbeelden:
- op weg naar huis waar jij naar buiten staart of op automatisme naar huis rijdt en eigenlijk met je gedachten zit bij wat je wilt gaan eten die avond.
- tijdens je bezoek aan de film….ervaar nu maar eens dat je daar bent en je laat je mee nemen door dat wat je ziet, hoort en voelt wat daar op het grote doek gebeurt. Voor je het weet ben je daar en hoor je mijn stem steeds verder op de achtergrond.
- als je naar een muziek stuk luistert en je gaat helemaal mee met de melodie of songtekst.
Dit zijn allemaal momenten waarop in een staat van trance raakt.
Trance wordt ook wel een dissociatief verschijnsel genoemd. Het is een geestesgesteldheid waarin bepaalde gedachten, emoties, waarnemingen of herinneringen buiten het bewustzijn worden geplaatst.
Dus: letterlijk buiten jezelf en tijdelijk niet ‘oproepbaar’. Je merkt dan ook dat je minder samenhang kan vertonen en hebt soms moeite met het zoeken van de juiste woorden of situatie.
Bij hypnose leer je werken met trance om bewust met iets in het onderbewuste contact te maken. Je leert dat bijvoorbeeld in de Hypnose opleiding.
Ja, je kunt het zien aan iemand als die persoon in trance is. Iemand in trance geeft namelijk andere fysieke signalen, dan iemand die volledig bij bewustzijn is. Dit noemen we ook wel de tranceverschijnselen.
Trance heeft verschillende dieptes en in trance ontstaan vervolgens een aantal fysieke signalen die je kunt waarnemen. Als we spreken van tranceverschijnselen dan hebben we het over de volgende verschijnselen:
Ogen: knipperen van de ogen, rollen van de oogbol en verwijding van de pupillen. Tranen in de ogen, kan komen door verwijding van de pupillen.
Ademhaling: dieper ademhalen richting de buik, ademhaling vertraagd en later kan ook een verstilde ademhaling optreden.
Spieren: onwillekeurige spierbewegingen door ontremming van de spieren en licht schokjes.
Gezicht/ huid: glad of glimlachend gelaat bij prettige ervaring en trekkende spieren bij spanning.
Stemgeluid: het stemgeluid verandert, het tempo in reactievermogen van je cliënt neemt af en ook het tempo in het uitspreken van de woorden.
Overige lichaamsdelen: Lichaamsdelen zoals vingers, handen, armen en benen kunnen spontaan gaan bewegen of juist heel stil blijven staan/liggen (bevriezing of catalepsie, zie de toelichting hieronder).
Catalepsie is een verschijnsel dat kan ontstaat als de cliënt in een heel diepe trance is. Het uit zich als een verstijving en onbeweeglijkheid van de spieren. De toestand kan soms lang aanhouden zonder dat er vermoeidheidsverschijnselen bij de cliënt te zien zijn.
Buiten de lichamelijke verschijnselen kan de therapeut ook aan het stemgeluid, tempo en reactievermogen van de cliënt horen of deze in trance is.
Ja, zeker. Zoals je kunt lezen onder de FAQ over trance is trance een natuurlijk verschijnsel. Dus de vraag of jij hypnotiseerbaar is, is eenvoudig te beantwoorden met ‘Ja’.
Dus lukt het niet, dan is de vraag of je het toelaat om naar een ander bewustzijnsniveau te gaan? Sommige mensen willen graag controle behouden en zorgen ervoor dat ze niet echt meegaan met de suggesties. Dan kun je bijvoorbeeld de motivatietest doen, die wij aanbieden in onze praktijk.
Eventueel kun je dit testen met een hypnotiseerbaarheidstest, maar in essentie kan iedereen onder hypnose. Daarom kan ook iedereen hypnose leren om toe te passen, zoals in onze hypnose opleiding. In 25 dagen kun jij hypnose toepassen en heb je het zelf al verschillende keren ondergaan.
Hypnose is een techniek. Dus je leert de stappen die je moet nemen om iemand onder hypnose te brengen, maar ook de stappen die horen bij het uitvoeren van hypnotherapie.
Therapie is bijvoorbeeld als je aan de slag gaat met ego-versterking voor iemands zelfvertrouwen, gevoelsomdraaitechniek, diverse technieken om met pijn om te gaan, associatie & dissociatie (verschillende manieren van waarnemen), innerlijk huis interventie, et cetera. Dit zijn direct voorbeelden van onderwerpen die je leert in de hypnose opleiding.
Ieder mens probeert pijn te vermijden en te overleven. Dus als iets zich voordoet, waarbij ander gedrag je kan redden, dan ga je dat gebruiken. Zo hebben heel veel mensen toen zij jongen waren bepaald gedrag ontwikkeld om te ‘dealen’ met wat er op hun pad komt. Later in het leven kan dat flinke problemen opleveren.
Denk hierbij aan angsten, dominant gedrag, heel veel denken of geen grenzen stellen.
Hoe je omgaat met een probleem of stresssituatie wordt ook wel coping genoemd. Ieder reageert anders op situaties en gebruikt een andere coping stijl. Zeven bekende copingstijlen:
- uitstelgedrag, negeren of vermijden van het probleem;
- het probleem actief aanpakken;
- depressief reageren, niets doen, alles is zinloos;
- sociale steun zoeken, steun en troost voor je probleem;
- emoties uiten op de buitenwereld;
- een probleem relativeren met geruststellende gedachten;
- afleiding zoeken.
Je herkent vast zelf wel een aantal van deze coping stijlen. Als therapeut moet je ook aan de slag met de coping / tactieken die je cliënt gebruikt/heeft gebruikt om het probleem te ontwijken. Samen kun je deze strategieën veranderen in gedrag waar de cliënt succesvol in het leven kan staan.